FUNS
HARST
juni 2016
Vandaag is het woord aan Funs Harst. Op de vraag waarom hij
vrijwilligerswerk doet voor de parochie geeft hij een simpel antwoord: “Mijn
vader zei altijd: We wonen bij de kerk, de kerk hoort bij ons en wij bij de
kerk,” en verder maakt hij er geen woorden over vuil.
Gelukkig weet ik (en wie niet?) wat hij allemaal doet en deed. Iedereen heeft
hem regelmatig de trappen rondom de kerk zien vegen, evenals de stoep bij de
pastorie. Laatst zag ik hem gras uittrekken op het pleintje bij het Kabuuske.
Hij maait het grasveld rond de kerk en onderhoudt met Alphons Collaris de
pastorietuin.
Ik weet dat hij in het verleden elk jaar de dakgoten van de pastorie
schoonmaakte. Hij kroop daarvoor door een raampje op de trap in de pastorie via
een ladder naar buiten. Maar dat vond het kerkbestuur te gevaarlijk worden, dus
dat mocht hij niet meer, waar Funs het natuurlijk niet mee eens was.
We zien hem elk jaar in de processie met de flambouw voor de hemel uitlopen en
het processiealtaar flankeren. (Met zijn bijna 79 jaar doet hij menig jongere
uit Nuth nog wat voor!)
De handen uit de mouwen steken heeft hij als kind al geleerd, b.v. met de koe
naar het grasveld op het kerkhof om haar daar te laten grazen. Zijn vader was
kantonnier en werkte dus ook op het kerkhof. Hij wist waar het groenste gras te
halen was.
Funs vertelt het liefst over vroeger: over zijn ouders, over zijn werk:
“Ik ben na mijn lagere school een jaar bij de Franciscanen in kasteel
Wijnandsrade geweest en toen nog een jaar op de kostschool in Bleijerheide.
Omdat ik geen studiehoofd had ben ik daarna naar de ambachtsschool in
Hoensbroek gegaan. Daar heb ik de timmeropleiding gevolgd. Daarna heb ik in de
bouw gewerkt, 30 jaar, bij de gebroeders Jacobs-Wanders in Hoensbroek. Deze
firma was vooral werkzaam in het herstel van de gevolgen van mijnschade. Daarna
heb ik nog korte tijd in de agrarische sector gewerkt.
Tien jaar geleden heb ik een hersenbloeding gehad waardoor het nu allemaal wat
langzamer gaat. Ik mag ook niet meer op de fiets vanwege hartklachten.”
Aan het eind van het gesprek laat Funs me zijn kerkmissaal zien, dat hij koestert. Hij
heeft het van zijn moeder gekregen in 1952 zoals op het schutblad staat, toen
hij in Wijnandsrade verbleef.
|