FRANS HODIAMONT
december
2014
Het is december,
de kerstvoorbereidingen in de kerk zijn in aantocht. Hieronder valt ook de
opbouw van de kerststal. Twee jaar heeft Frans Hodiamont wegens
gezondheidsproblemen verstek moeten laten gaan maar dit jaar hoopt hij er weer
bij te zijn.
Toen hij bij de kerststalbouwers begon, 14 jaar geleden, had Toon Zautsen de
leiding. Toen Toon ziek werd nam Frans de leiding op zich. Hij streeft ernaar
om elk jaar iets te veranderen of uit te breiden: de stal, een waterput, een
bankje.
Herman van den Berg en Frans zijn goede vrienden; het was dan ook Herman die
hem vroeg om te klussen voor de kerk. Zo heeft Frans met hem en Math van
Sprakelaar in 2004 de processiehemel gerestaureerd. Hij heeft van oude
kerkbanken de condoleancetafels gemaakt. Toen pastoor Van Heijst in 2005 slecht
de trap van het altaarpodium kon oplopen heeft hij met Herman een loopbaan over
de treden geconstrueerd met daarover de loper. Zo werd voor ieder probleem een
oplossing gezocht. In 2011 heeft hij wekenlang met Math Luja gewerkt om de
zijaltaren op te knappen.
Omdat Frans van alle (klus)markten thuis is vraag ik hem naar zijn opleiding en
beroepsleven.
“Ik kom uit Schin op Geul. Op de ambachtsschool heb ik de opleiding
timmerman/meubelmaker gevolgd, met daaropvolgend avondschool. Als stage ging je
bij een bedrijf werken en leerde je de theorie in de praktijk te brengen. Een
leraar raadde me aan een cursus bouwkundig tekenen te volgen bij LOI, waarna ik
als aspirant bouwkundig tekenaar in de bouw kon beginnen. Maar dat betaalde
slecht. Ik ben uiteindelijk rond mijn 23e bij V&D in Heerlen
begonnen als woninginrichter. Ook hier haalde ik zoveel mogelijk certificaten
op het gebied van textiel, gasaansluiting en elektra, zodat ik alle werk mocht
uitvoeren en voorman werd. Want in die tijd richtte V&D een huis helemaal
in: vloerbedekking, meubels, gordijnen, keukeninrichting.
Door dit werk leerde ik dr. Martens, de revalidatiearts van het ziekenhuis,
kennen. Deze kreeg de opdracht een nieuw revalidatiecentrum op te zetten, de
Lucaskliniek, betaald door de mijnen. Hier werden in de technische dienst veel ex-mijnwerkers
te werk gesteld, ook al hadden die niet de juiste kennis. Dr. Martens, die mijn
vakkennis kende, bood me toen een baan aan in de technische dienst.
Na een jaar kreeg ik de gelegenheid om me om te scholen tot “arbeidstherapeut”.
Voor elke beperking van een revaliderend patiënt probeerde ik (met een collega)
een hulpmiddel te bedenken waarmee geoefend en bewogen werd. Zo ontwierpen we
een “zaagfiets”. Iemand moest bv bewegen met zijn benen; dat kon op een aangepaste
fiets maar om dit minder saai te maken werd tegelijkertijd door die fiets een
zaag bewogen waarmee van alles kon worden uitgezaagd (zoals bij een
figuurzaag). Zo maakte de patiënt trappend op deze fiets als therapie bv een
kaartenstandaard. Er werd n.l. veel gekaart in de kliniek maar sommigen konden
door hun handicap de kaarten niet vasthouden. Eerst brachten we kleerborstels
mee die omgekeerd als kaartenstandaard dienstdeden. Toen bedacht ik een ontwerp
waardoor met de zaagfiets uit hout de onderdelen van een kaartenstandaard werd
gemaakt. Ik bedacht zelf hulpmiddelen waarmee een patiënt gestimuleerd werd
zijn oefeningen te doen. Zo werd een schrijfspalk ontworpen waarmee een pen kon
worden vastgehouden, evenals een kopje met een grote asymmetrische voet zodat
er gemakkelijker uit gedronken kon worden.
Omdat we nog in Schin op Geul woonden betekende dat ’s morgens en ’s avonds 1,5
uur reizen als het geen fietsweer was. Daarom hebben we toen ons zelfgebouwd
huis (met pijn in ons hart) verkocht en verhuisden we naar Nuth.
Ik heb 25 jaar bij de Lucaskliniek gewerkt. In die tijd gingen mijn vrouw en ik
op zondagmorgen erheen om patiënten op hun kamer op te halen, naar de kapel te
brengen, koffie klaar te maken en hen na het koffiedrinken weer naar hun kamer
te brengen. Voor mijn vrouw was dat vrijwilligerswerk, voor mij natuurlijk ook
maar omdat ik in dienst was van de Lucas werd dat pas als vrijwilligerswerk
aangemerkt na mijn dienstbeëindiging. We zijn dit toen nog 20 jaar blijven
doen, tot mijn 80e.”
|